Instroom, uitstroom en doorstroom
Bij doorstroom gaat het om mensen die in twee opeenvolgende jaren werknemer waren, maar die in het tweede jaar in een andere bedrijfstak werkten dan in het eerste. Bijvoorbeeld werknemers in de bedrijfstak industrie die doorstromen naar de bedrijfstak bouwnijverheid. Het gaat hierbij dus om een instroom in de bedrijfstak bouwnijverheid vanuit de industrie ofwel een uitstroom uit de bedrijfstak industrie naar de bouwnijverheid.
Elke sector kent een doorstroom in de sector (instroom vanuit een andere sector) en een doorstroom uit de sector (uitstroom naar een andere sector). Op het niveau van de totale economie zijn deze stromen gelijk aan elkaar.
Bij instroom van niet-werknemers gaat het om mensen die in een bepaald jaar geen werknemer zijn (zij hebben geen werk of werken als zelfstandige) en in het daaropvolgende jaar wel. Bijvoorbeeld schoolverlaters die hun eerste baan hebben gevonden of zelfstandigen die werknemer zijn geworden. In situaties waarin duidelijk is dat het gaat om instroom van niet-werknemers wordt verkort instroom geschreven.
Bij de instroom en de doorstroom vanuit/naar een sector kijken we naar de provincie waar ze in het huidige jaar werkzaam zijn.
Bij uitstroom naar geen werk of zelfstandige gaat het om mensen die in een bepaald jaar wel werknemer zijn en in het daaropvolgende jaar niet. Bijvoorbeeld werknemers die met pensioen gaan of werknemers die zzp’er zijn geworden.
Bij de uitstroom kijken we naar de provincie waar ze in het vorige jaar werkzaam waren.